Een pacemaker wordt gebruikt om het hart te prikkelen en zo het juiste hartritme te bewerkstelligen. Het kastje wordt onder de huid gelegd. Het slangetje, de lead, wordt via een ader in het hart geschoven en brengt stroomstootjes over. Moderne pacemakers kunnen ook functioneren als inwendige defibrillator. De eerste inwendige pacemaker werd in 1958 geplaatst bij een toen 43-jarige man. Het apparaat werkte slechts 3 uur (volgens andere bronnen 6 uur) en moest door een tweede worden vervangen. Deze man heeft in 43 jaar tijd 26 maal een pacemaker geïmplanteerd gekregen. Hij leefde verder een normaal gezond leven en stierf op 86-jarige leeftijd. |
||
. | ||